“Is het wel verstandig om hem te
sturen? Hij is pas vorige week voor de laatste tests geslaagd.”
“Pff!
Ik heb nog nooit zo’n goede leerling gezien. Of in ieder geval niet
sinds jij je badge kreeg. En dat is al weer een eeuwigheid
geleden.”
“Dat kan wel zo zijn, maar ik had liever iemand
gezien met meer ervaring. Dit is niet zómaar een opdracht, hoor.
Hogerhand plaatst de notitie ‘Ultiem Belangrijk’ niet licht op een
dossier.”
“Had ik jou dan moeten sturen? Is dat wat je wil
zeggen?”
“Oh nee, zeker niet. Ik heb het veldwerk al lang
geleden achter me gelaten. Maar iemand die al meerdere grote klussen
tot een goed einde heeft volbracht lijkt mij niet verkeerd in
deze.”
“Geloof mij maar, hij is de perfecte keus. Zijn
onervarenheid leidt zelfs tot een zekere bewijsdrift wat, samen met
zijn hang naar perfectionisme, erg in ons voordeel kan werken. En
daarnaast heeft hij iets wat de meeste anderen niet hebben. Iets dat
wel eens het verschil kan gaan maken.”
“Oh? En dat is?”
“Hij
geeft totaal niet om mensen, alleen om zijn taak, en kijkt dus niet
op een leventje meer of minder.”
“Weet je wat? Laat ook maar!” Alex
gooide de Metro met een explosie van kracht op de stoel schuin
tegenover hem. Niemand die op keek, natuurlijk, laat staan
antwoordde. Zoals elke maandag ochtend zat hij alleen in de coupé.
Naast hem stond de weekend-tas vol schone was, netjes ingepakt door
de huishoudster, met daarop zijn rugzak met wat hij nodig zou hebben
op de uni. Maar verder was elke plek onbezet. Naja, tegenover hem lag
dat krantje nu dus. Alex zelf keek ondertussen uit het raam. De trein
minderde al een beetje vaart om te kunnen stoppen op station Anna
Paulowna, waar als het goed was Herman ook de trein in kwam. Dat zou
zijn humeur wel een boost geven, dacht Alex zo. Die mooie bruine ogen
vol warmte in dat altijd vrolijke gezicht was een van de weinige
dingen die Alex’ stemming altijd konden verbeteren. En af en toe als
hij naar die mooie golvende bruine lokken van zijn studiemaatje keek
werd hij een beetje week van binnen. God, wat was hij jaloers op dat
haar. Zijn eigen blonde stekels waren met een flinke hoeveelheid gel
nog wel enigszins toonbaar. Maar als hij het liet groeien dan was het
net alsof er een hooibaal op zijn hoofd was ontploft. Nee, lang haar
was voor hem niet weggelegd.
Het schokje van de rem haalde hem uit
zijn overpeinzingen, en hij ging onbewust een beetje rechter overeind
zitten terwijl hij uit het raampje bleef turen. En ja hoor, daar zag
hij Herman al staan. De tot rugzak omgebouwde oud postzak over zijn
brede schouder geslingerd. Herman spotte Alex ook, en met een klein
knikje begaf hij zich richting de dichtstbijzijnde deur. Niet veel
later stapte hij met een vrolijk ‘Goedemorgen’ de coupé binnen,
gevolgd door een dame in mantelpakje. Terwijl Herman de tas neer
zette op de stoel tegenover Alex liep de vrouw door naar de eerste
klas, óók zoals elke maandagochtend. Nadat hij zijn jas had
uitgedaan pakte Herman het krantje op en ging zitten.
“Was je nu
al klaar met lezen?”
“Nehhh. Maar als ik niet gestopt was dan
had ik hier nu met een pokkehumeur gezeten, en dat wilde ik je niet
aan doen.”
“Oh, is het weer zo erg gesteld met de
wereld?”
“Same old same old. Dictatortje hier, despootje daar.
Zogenaamd democratisch verkozen leidertje zus, militair juntatje zo.
Allemaal zichzelf verrijkend, onderwijl hun volk uitknijpend en dom
houdend.”
“Snap je nu waarom ik de krant pas ’s middags lees.
Echt niet goed voor een mens, zoveel shit zo vroeg op de
ochtend.”
“Joh, zodra deze module ‘wereldbeeld’ voorbij is
raak ik echt een tijdje geen krant meer aan, kan ik je zeggen. Wat
een hoop nare lui zijn er toch in de wereld.” Een lijstje met namen
van wereldleiders schoot door zijn hoofd, allemaal dingend naar de
prijs grootste griezel op aarde. “Serieus, ik krijg nog eens een
hartverknettering door al die engerds in het nieuws. Het lijkt af en
toe wel alsof die lui een derde wereldoorlog WILLEN!”
“Dat
kunnen we niet hebben. Wie moet me dan wakker houden elke
maandagochtend? De vorige keer dat jij er niet was om tegen me aan te
lullen ben ik tenslotte ook in slaap gevallen, en werd ik bij
Ede-Wageningen pas wakker. Hé, wat is er?” Herman had opeens door
dat Alex hem niet meer aankeek. Zelfs niet meer leek te luisteren. In
plaats daarvan keek hij met samengeknepen ogen langs Herman heen,
alsof hij een reclamebord probeerde te lezen dat net te ver weg
stond. Herman draaide zich langzaam om om te zien wat daar zo
interessant was, maar zag niets dan de lege coupé.
“Wat zie je,
gozert?”
Alex schudde even zijn hoofd, alsof hij wakker werd uit
een droom, waarna hij Herman weer langzaam aan keek. “Nee, nee,
niets. Ik ben gewoon moe, denk ik.” Hij kon moeilijk zeggen dat hij
een mannetje op de rugleuning verderop had zien staan. Een mannetje
dat hij herkende uit zijn dromen van vroeger. Gelukkig nam Herman
Alex’ woorden klakkeloos aan.
“Ik vind het ook elke maandag
vroeger lijken, moet ik toegeven. En dan moet jij nog tien minuten
eerder de trein hebben dan ik ook. Misschien dat ik toch maar eens ga
zoeken naar een zaterdagbaantje in Utrecht.”
“En wie moet MIJ
dan wakker houden? Ik ben wel een beetje gebonden aan mijn wekelijkse
bezoekjes aan m’n moeder, hoor. Hoe moet dat anders met m’n was? Ik
heb geen wasmachine op m’n kamer hoor, zoals jij.”
Herman begon
geheimzinnig te lachen. “Nou, daar heb ik misschien ook nog wel een
oplossing voor.”
“Hoe bedoel je dat nu weer? Bedoel je dat jij
m’n was voor me wil gaan doen?”
“Nou, nee. Maar mijn machine
misschien wel.”
“Hé?” Alex keek hem niet begrijpend aan,
nog half met zijn gedachten bij wat hij eerder zag.
“Je bent
echt nog niet wakker, hé? Heb je nog geen koffie gehad of zo?”
“Nee.
Je weet dat ik dat spul niet drink.”
“Misschien toch eens mee
beginnen, gast. Maar oké, ik zal uitleggen wat ik bedoel. Je kent
Maxim, hè?”
“Je bedoelt je huisgenoot Maxim?” En of Alex
Maxim kende. Bij het horen van de naam merkte hij zelfs dat hij een
beetje jaloers was op Maxim, omdat die zo vaak zo dicht bij Herman
was. Die had natuurlijk niet door wat er in Alex’ hoofd gebeurde, en
ging gewoon verder.
“Ja, die Maxim ja. Die appte mij gisteravond
laat. Ik had al een tijdje door dat het niet helemaal lekker met hem
ging, en sinds dat bericht is mij duidelijk waarom. Hij heeft gewoon
vreselijke heimwee. En nu appte hij mij om te melden dat hij besloten
heeft terug naar Rusland te gaan. Dus als je wil kan je zijn kamer
overnemen. Ik geef toe, het is niet goedkoop, maar dat moet voor jou
geen probleem zijn, toch?”
Alex keek hem met grote ogen aan.
“Bij jou komen wonen, hartje Utrecht, op een kwartiertje fietsen
van de uni? Nee, dan zie ik geen probleem, nee.” Opeens werd Alex
zenuwachtig. Kwam hij niet te enthousiast over? Straks ging Herman er
iets achter zoeken. “Of je moet natuurlijk onwijs hard
snurken.”
“Snurkte ik op zeilkamp?”
“Hoe moet ik dat nu
weten. Ik was toen telkens zo moe dat ik als een blok in slaap viel
zodra ik m’n slaapzak in gekropen was.”
“Nou, dan moet je me
maar geloven als ik zeg dat ik niet snurk. Hoe dan ook, denk er
vandaag ff over na. Want als jij niet wil, moet ik wel rap een
advertentie online gooien om niet te lang de huur alleen te moeten
betalen, natuurlijk.”
“Is goed, joh. Ik laat het je uiterlijk
vanavond weten.”
“Top. En doe dan nu maar ff je ogen dicht,
want je ziet er net zo bleekjes uit als toen op kamp. Ik moet toch
nog wat voor statistiek doen, dus ik blijf wel
wakker.”
“Waarschijnlijk wel een goed idee, ja. Oh, en als je
mijn aantekeningen wil gebruiken, pak maar uit m’n tas,
hoor.”
“Misschien doe ik dat wel, ja. Nu hup; ga uit,
jij!”
“Ja ja, stil maar.” Demonstratief kneep Alex zijn ogen
overdreven stevig dicht. “Kijk, m’n ogen zijn al gesloten.”
“Goed
zo. Nou; ssshht.” Herman keek nog even naar het gezicht van zijn
vriend, pakte toen zijn laptop uit zijn tas, en begon te werken.
Het
rustige getik van zijn vriend was een fijn ritme voor Alex om zijn
gedachten op te laten wegdrijven. Want hij had een hoop om over na te
denken. Enerzijds was daar dat mannetje dat hij gezien had. Of in
ieder geval gezien dácht te hebben. En anderzijds was daar dat
aanbod van Herman. Nee, de huur zou geen probleem zijn, verwachtte
Alex. Zijn ouders deden nooit zo moeilijk over geld. Ze hadden toch
genoeg. En hij dacht ook dat zijn ouders het wel fijn zouden vinden
om wat vaker een weekend voor zichzelf te hebben, en niet elke keer
hun zoon over de vloer te hebben. Nee, hij twijfelde meer of hij het
zelf wel aan durfde. Zeker nu hij zich meer en meer afvroeg wat hij
nu eigenlijk voor Herman voelde. Want stel hij was verliefd op hem.
Wat dan? Kijk, heel leuk als het wederzijds was, natuurlijk. Maar
aangezien Herman bij zijn weten niet op jongens viel was die kans
gering. En dan zou het samenwonen wel eens een beetje ongemakkelijk
kunnen worden, op z’n minst. Alex wist niet of hij zichzelf die
emotionele hel wilde aandoen. En om daarvoor zijn huidige woning op
te geven… Het was al moeilijk zat om een kamer te vinden in
Utrecht, tegenwoordig. Maar ja, daarom was dit ook zo’n goeie kans.
Waar Herman zat was wat dat betreft wel ideaal. Dicht bij de uni,
dicht bij het centrum, lekker ruim. Zelfs een klein tuintje. En dat
in Utrecht. Ze zouden er maar met zijn tweeën wonen. En aangezien ze
dezelfde studie deden was dat ook perfect. Gezamenlijk aan de
projecten werken, elkaar wekken voor college. Het leek allemaal
fantastisch. ‘Waarom moet ik nou verliefd op hem zijn?’ dacht Alex,
en liet een zacht kreuntje ontsnappen. Want dat hij verliefd was was
hem ondertussen wel duidelijk. Anders had hij er niet zo’n punt van
gemaakt, besefte hij, en meteen ja gezegd. Maar ja, wat te doen? In
het verleden, bij al zijn vriendinnetjes, had hij het nooit zo’n punt
gevonden om zijn gevoelens voor hun kenbaar te maken. Waarom deed hij
dat dan niet bij Herman? Hij wist het niet. En hij betwijfelde of hij
er in de anderhalf uur die de rit nog duurde uit ging komen. Dus
besloot hij om even over dat andere probleem na te denken. Dat
mannetje in paars. Het zachte tikken van Herman tezamen met het
regelmatige geschud van de trein zorgde er voor dat Alex in een soort
halfslaap zakte. Wat dan weer tot gevolg had dat hij de droom zich zo
goed voor de geest kon halen, dat het leek alsof hij hem opnieuw
droomde.
Alex was die avond vroeg naar bed
gegaan. Zo’n eerste week groep 5 was toch best spannend. De oudste
zijn in de klas, en dus het goede voorbeeld moeten geven, bleek
verrassend vermoeiend. Toch is hij nu wakker. Hij kijkt zijn kamer
rond, de dekens hoog opgetrokken tot aan zijn kin. Iets klopt er
niet, hij weet het zeker. Misschien de gordijnen? Nee, die hangen
zoals het hoort. Oké, niet helemaal, want er zit een klein kiertje
in het midden waardoor de maan naar binnen schijnt. Heel even
glimlacht Alex omdat het er wat grappig uit ziet. Het lijkt net alsof
de raceauto-print z’n koplampen aan heeft. Maar buiten dat kiertje is
er dus niets mis met het gordijn. Hij kijkt heel voorzichtig verder
rond, tussen zijn wimpers door. Misschien is het namelijk een
monster, en die mag niet weten dat hij wakker is natuurlijk. De
rotzooi op zijn bureautje, geen enkele stift in het potje waar ze
horen? Precies zoals hij het had achtergelaten toen hij moest stoppen
met tekenen gisteren. En na het eten was hij helemaal vergeten verder
te gaan. Heel voorzichtig draait hij zich om, net doend alsof hij nog
slaapt. Nu kan hij ook zijn kledingkast zien. Maar ook daar is niets
anders dan normaal. Langzaam scant hij deze kant van de kamer.
Echter, hij kan maar niet ontdekken wat het nou is dat hem heeft
wakker gemaakt. Alleen zijn nachtkastje is nog over, maar daarvoor
moet hij zijn hoofd optillen, en hij weet niet zeker of hij dat wel
durft. Hij verzamelt al zijn moed, en voor hij zich bedenkt komt hij
half overeind en kijkt over Brom heen, de grote knuffelbeer die
altijd naast hem in bed ligt. En ja hoor, nu ziet hij dat wat er niet
klopt. Daar, op zijn nachtkastje, staat een heel klein mannetje.
Voorover gebogen staat het de wekker te bestuderen, met zijn rug naar
Alex toe. Het is blijkbaar zo gefascineerd door het rode licht dat
het nog niet eens door heeft dat Alex overeind is gekomen. Die
besluit dat het geen monster is, en er ook niet eng uit ziet, dus dat
een vriendelijk hallo vast geen kwaad kan. Hij leunt wat op Brom
waarna hij zachtjes zijn keel schraapt.
“Uchum. Hallo. Wie ben
jij?”
Het mannetje schrikt op en begint heel snel heen en weer
te springen, wild met zijn armpjes wapperend. “Oh,
shitshitshitshitshit. Hij kan me zien.” Heel even staat hij stil en
kijkt Alex recht in de ogen. “Je kan me zien hè?” Het langzame
bevestigende knikje van de jongen doet het wilde springen weer
beginnen. “Ja, hij kan me zien. Oh shitshitshitshitshit.” Opeens
staat het figuurtje weer stil, en slaat zichzelf op zijn voorhoofd.
“Shit. Je mag geen shit zeggen, Vesper. Het is een kind, en die mag
dat soort woorden helemaal niet horen. Nee, maar hij mag je ook
helemaal niet zien, Vesper, en dat is ook mislukt. Dus het gaat
sowieso al fout, en dan is shit de enige juiste reactie.” En het
dansje begint weer, compleet met ‘shitshitshitshitshit’.
Alex moet
wel een beetje lachen om het grappige kleine mannetje. Hij schat dat
Vesper, zoals het paars geklede mannetje blijkbaar heet, groter is
dan zijn hand. Waarschijnlijk zelfs groter dan de hand van mamma.
Maar niet zo groot als die van pappa. Opeens veert hij overeind. Oh
ja, ouders. Die zouden weleens wakker kunnen worden van al die
herrie. En dat wil Alex niet.
“Hé, doe eens rustig.”
fluistert ‘ie zo hard als hij durft. “Straks maak je iedereen
wakker, joh.”
Het mannetje blijft abrupt staan. “Oh nee, dat
willen we zéker niet.” Dan zakt hij door zijn kleine beentjes en
vouwt zich op tot een balletje. “Wat moet ik nu toch doen?”
“Als
je me vertelt wat het probleem is, misschien kan ik je dan helpen.”
Alex weet wat het is om in de problemen te zitten. Hij kent dat
gevoel van wanneer hij ondeugend is geweest, en daarom heeft hij een
beetje medelijden met Vesper. “Echt, ik zal niemand vertellen dat
je… ehm… nou, dat ene woord hebt gezegd.”
Het mannetje haalt
zijn handen voor zijn ogen weg en kijkt Alex aan. “Dat is heel
aardig van je, echt waar. Maar shit is wel het minste van mijn
problemen, ben ik bang. Het grootste probleem is dat je me gezien
hebt.”
“Nou, dan zeg ik dat toch ook gewoon tegen niemand. Dan
blijft dat toch gewoon ons geheimpje.”
“Ik ben bang dat dat
niet werkt. Daar komen ze vast op de een of andere manier
achter.”
“Tja, dan weet ik het ook niet, hoor.” Terwijl hij
naar Vesper blijft kijken legt hij Brom aan de kant.
“Ho ho. Wat
doe je? Je gaat toch niet opstaan hè?”
“Nee, nee, rustig
maar. Ik kreeg alleen wat last van mijn rug dus ik ga wat makkelijker
liggen.”
“Oh, dan is het goed.” Gerustgesteld gaat het
kereltje wat meer ontspannen zitten, om meteen als een duveltje uit
een doosje overeind te springen. “Nee, dat is niet goed, Vesper. Je
hebt hem nu ook al last van zijn rug gegeven, Vesper. Dat is het
tegenovergestelde van wat je moet doen, Vesper.”
“Dat doe ik
toch zelf, joh. En het is al over, hoor, nu ik anders lig. Rustig,
rustig. Alsjeblieft.” Angstig kijkt hij even naar de deur, die op
een kier staat, maar het licht op de overloop blijft gelukkig uit.
“En hoe bedoel je, het tegenovergestelde van wat je moet
doen?”
“Serieus? Geen pijn meer?”
“Echt niet.”
“Ok,
dat is mooi.”
“Kom op, zeg het nou. Wie ben je, en wat doe je
hier op mijn nachtkastje?”
Het ventje kijkt even om zich heen,
haalt zijn schouders op, en gaat op de rand van het boek zitten.
“Ik
kan het je nu net zo goed zeggen, denk ik. Ik ben Vesper, en ik ben
aangewezen om jou te beschermen.”
Nu is het Alex die overeind
schiet. In een flits zit hij in het midden van het bed op zijn
knieën, Brom stevig in zijn armen geklemd. “Mij te beschermen?
Waartegen? Ben ik in gevaar? Zitten er echt monsters onder mijn bed?”
Hij trilt zo erg dat zelfs het blonde kuifje bovenop zijn hoofd heen
en weer schudt.
“Nee, stil maar. Je bent niet in gevaar, en er
zitten geen monsters onder het bed. Ik ben, zoals sommigen mij zouden
noemen, jouw beschermengeltje. Wat natuurlijk een belachelijke naam
is, want zoals je kan zien ben ik geen engeltje, maar ach.”
“Oh,
ok.” Hij gaat weer rustig liggen. “Maar als je geen engel bent,
wat ben je dan wel?”
“Ik ben een beim.”
“Een
beim?”
“Een beim, ja. Een bescherm en interventie
medewerker.”
“Oh. Dat is zoiets als je baan, ofzo?”
“Ja,
zo zou je het kunnen noemen.”
“Maar, ik ben een mens. En jij
niet. Wat ben je wel?”
“Oh, bedoelde je dat. Nou, ik ben een
elf, natuurlijk.”
“Maar je hebt geen vleugeltjes. En elfjes
hebben vleugeltjes.”
Vesper schudt meewarig zijn kleine hoofdje.
“Niet alle elfjes hebben vleugels, hoor. Alleen boe’s hebben
vleugeltjes. En ik ben geen boe, ik ben een beim.”
“Wat zijn
boe’s nou weer?”
“Bericht overdracht elfjes.”
“Ahh.”
Alex schud heel wijs zijn hoofd, alsof het hem allemaal duidelijk is.
“Maar heb jij als beim dan iets wat boe’s dan weer niet hebben? In
plaats van de vleugeltjes?”
“Oh, zo ontzettend veel. De
opleiding tot beim duurt dan ook veel langer. Maar het is een veel
belangrijkere baan. Meer aanzien. En ik ben ook nog eens de eerste
elf in meer dan tweehonderd jaar die beim is geworden. Het zijn
meestal kabouters en gnomen die beim worden.” Hij kijkt even
treurig. “Al ben ik bang dat als ze er achter komen dat ik nu met
jou aan het praten ben ik ook wel eens de laatste elf zou kunnen zijn
die ze de kans geven.”
“Ik heb toch al gezegd dat ik het niet
zou zeggen.”
“Ja, dat klopt. En toen zei ik dat ik bang ben
dat dat niet werkt. Dat ze er vast achter komen. Weet je nog.”
“Oh
ja. Nou, dan moeten we maar gewoon hopen dat ze er níet achter
komen. Maar, je bent dus een elfje, en je moet mij beschermen. Waarom
mij?”
“Tja, dat is mij niet verteld. Ik kreeg gewoon jouw naam
door van m’n baas, en de mededeling dat er niets mag gebeuren dat
jouw leven in gevaar zou brengen.”
“Maar heeft iedereen dan
een beim?”
Vesper schiet in de lach. “Nee, gekkerd. Dat zou
nooit kunnen. Zoveel collega’s heb ik niet, hoor. We zijn maar met
honderddrieëntwintig. Of Genii moet al geslaagd zijn voor haar
examen, dan zijn we met honderdvierentwintig.”
“Jeetje. Dat is
minder dan er in het dorp wonen, toch?”
“Hehehe. Ja, dat is
minder dan dat er mensen in dit dorp wonen. Een stuk minder. Het is
zelfs minder dan dat er kinderen bij jou op school zitten.”
“Wow.”
Alex denkt hier even over na, maar vind dit soort grote getallen toch
nog net even te lastig om volledig te begrijpen. Hij heeft het gevoel
dat hij iets belangrijks mist, maar hij weet niet wat. Hij besluit om
dan maar iets te vragen wat hij sowieso wil weten, en misschien komt
hij er dan later wel op. “Maar hoe moet jij mij beschermen dan.
Want ik denk niet dat jij me kan opvangen als ik struikel,
bijvoorbeeld.”
“Buiten dat ik dat wel zou kunnen, is dat niet
helemaal het soort gevaar waar ik je voor moet behoeden, hoor.
Behalve als het van een berg af is, zeg maar. Maar ik ga niet zorgen
dat je nooit meer een schram of een blauwe plek krijgt, als je dat
maar weet.”
“Oh. Jammer.”
“Vallen en opstaan is een
goede leerschool, Alex. Daar wordt je hard van. Nee, ik ben er om te
zorgen dat je niet onverwachts dood gaat. Dat de acties van anderen
niet tot jouw dood leiden, zeg maar.”
“Maar hoe doe je dat
dan?”
“Met magie, natuurlijk. Dezelfde soort magie die ik had
moeten gebruiken om onzichtbaar te zijn.”
“Oh tof. Je kan
onzichtbaar worden? Laat eens zien, laat eens zien. Ah toe.”
“Ok.”
Met een visueel plopje verdwijnt Vesper. Een paar tellen later
verschijnt hij weer, nu zittend op het potje waar nog één viltstift
in staat. “Joehoe. Alex. Ik ben hier.”
Verbaasd draait Alex
zich naar waar het geluid vandaan komt, een grote glimlach op zijn
gezicht.
“Wow! Hoe doe je dat zo snel?”
“Ik kan mij ook
magisch verplaatsen. En dit zijn maar een paar van de trucjes die ik
kan doen.”
“Wat kan je allemaal nog meer dan? Laat nog eens
iets zien.”
“Nee, ik denk dat het beter is als jij gewoon weer
gaat slapen. Straks zit je morgen in de klas te gapen, en dan is dat
mijn schuld.”
“Ah toe, ah toe, ah toe. Gewoon iets kleins nog.
Alsjeblieft.”
“Oké, nog één ding, dan. Maar daarna moet je
gaan slapen. Afgesproken?”
Alex knikt heftig met zijn hoofd.
“Afgesproken.”
“Top. Dan zal ik je laten zien dat ik ook
dingen kan laten zweven, en tegelijkertijd jou wat werk uit handen
nemen.” Vlot springt Vesper van het potje af, en gaat midden op de
tekening staan. “Let nu maar eens op.” Even knijpt hij zijn ogen
dicht, waarna hij langzaam zijn armen omhoog beweegt. Alle stiften
die op het bureautje lagen zweven elegant omhoog, om in volgorde van
kleur één voor één in het potje te landen, een mooie
cirkelregenboog creërend.
Verrukt klapt Alex stilletjes in zijn
handen. “Oh wow! Wat cool zeg! Jij bent echt knap!”
“Dank
je.” Vesper buigt overdreven, waarna hij in zijn vingers knipt en
opeens weer op het nachtkastje staat. “Maar nu, zoals afgesproken,
is het tijd voor jou om verder te slapen.”
“Maar ik ben
hartstikke wakker nu. Dat lukt me nooit meer.”
“Ga nou maar
liggen, dan strooi ik wat slaapzand over je heen en ben je zo weer in
dromenland.”
“Slaapzand?” vraagt Alex, terwijl hij braaf
onder de dekens kruipt, Brom nu aan zijn andere zijde.
“Klaas
Vaak is verre familie van me, en ik heb altijd wat van zijn zand bij
me. Voor noodgevallen.”
“Klaas Vaak is echt?” Met grote ogen
kijkt Alex Vesper aan.
“Net zo echt als ik, Alex.” Hij graait
even in zijn borstzakje, om vervolgens een strooibeweging te maken
richting de jongen op het bed. “Net zo echt als ik.”
Met een
geeuw wrijft Alex loom in zijn ogen. Drie tellen later kan Vesper aan
de ademhaling horen dat het zand zijn werk gedaan heeft. Hij stapt
voorzichtig op het kussen en buigt zich voorover naar het oor van de
slapende knul.
“Het was allemaal maar een droom, joh. Niets
meer dan een droom.”
Het regelmatige schudden van de trein
had Alex zowaar in slaap weten te schudden, maar nu werd hij langzaam
aan wakker, de droom vers in zijn herinnering. Hij twijfelde er niet
aan of hij had echt net die elf gezien, in een hoekje van de coupé.
Het was of dat, of hij werd langzaamaan gek, en zag spoken. En omdat
hij niet wilde geloven dat hij gek werd ging hij er voor het gemak
maar van uit dat Vesper echt bestond. Waarom nou juist HIJ beschermd
werd was hem een raadsel, maar dat kon hem ook niet zo veel schelen.
Het kon vast geen kwaad om een beschermengeltje te hebben. Of een
beim. En nu hij er zo over nadacht, misschien kon hij er wel gebruik
van maken. Misschien kon hij er wel voor zorgen dat de bescherming
ook zijn vrienden veilig hield. Door maar veel dicht bij hun in de
buurt te zijn zouden zij waarschijnlijk ook veiliger zijn. Zou HIJ
ook veiliger zijn. Ja, hij moest het aanbod van Herman maar gewoon
aannemen. Zelfs al zou Herman zijn liefde niet beantwoorden, en zou
het onwijs zwaar worden om bij hem in één huis te moeten wonen. Dat
had hij er graag voor over als dat er voor zorgde dat Vesper ook
Herman veilig hield. Opeens was er een hoop rumoer in de normaal zo
stille coupé, Alex uit zijn overpeinzingen halend. Zodra hij zijn
ogen open had zag hij iedereen om zich heen in verschillende stadia
van paniek en angst naar hun mobieltje kijken. Zelfs de anders zo
kalme Herman keek met een gespannen blik zijn kant op. Zodra hij
doorhad dat Alex wakker was uitte hij een zenuwachtig
lachje.
“Ehehehehe. Ik eh, denk dat je voorlopig geen hartaanval
krijgt hoor, Alex. Hier, dit nieuws wil je misschien wel ff lezen.”
Hij draaide zijn laptop om, zodat Alex kon zien wat er op stond. Vol
ongeloof staarde die naar de kop die in dikke letters het scherm
vult.
‘ELF WERELDLEIDERS OVERLEDEN, OORZAAK MYSTERIEUS!’
Even
zit Alex in shock, maar dan speurt hij de hele coupé af, op zoek
naar een klein paars mannetje.
“VESPER!!!!”